tekbuytendijk73-com600.jpg (58061 bytes)

Lezing door dr. F. Buytendijk ter gelegenheid van de opening van de ere-tentoonstelling in het gemeentehuis van Meerssen in 1977. 

portret van F. Buytendijk, 1973

Vrijdag 27 mei 1977 om 19 uur heeft Mr. L. Corten, voorzitter van het tentoonstellingscomité Meerssen, de eretentoonstelling van werken van oud-Meerssenaar Harry Koolen geopend.
In het gemeentehuis, waar de expositie wordt gehouden, was naast de kunstschilder en zijn familie een groot aantal vrienden en belangstellenden aanwezig.
De intieme sfeer, waarin de opening zich voltrok, deed Harry Koolen zichtbaar veel genoegen.

Mr. Corten sprak een kort openingswoord, waarna hij een van de beste vrienden van de kunstenaar, Dr. F. Buytendijk, uitnodigde de expositie te openen. Het werd een inleiding, zó sprankelend en spontaan, dat zij een verademing betekende ten opzichte van inleidingen, welke uitsluitend of bijna uitsluitend een technische verhandeling van de expositie geven.
De lezer oordele zelf.

Beste Harry, beste Bep, kinderen, mevrouw Brand, geachte aanwezigen, hartelijk welkom; Gemeentebestuur, Burgemeester, Secretaris, mijnheer Geijsen, hartelijk dank voor de eer, die u door de tentoonstelling aan Harry Koolen hebt bewezen.
Dat ik hier een woordje mag zeggen, is op zijn verzoek, wij kennen elkaar namelijk al 30 jaren. Mijn beroep doet u begrijpen, dat ik geen kritische kunstbeschouwing kan leveren, ik wil dat ook niet.
Ik dank het gemeentebestuur en de heer Geijsen heel bijzonder voor wat zij voor vriend Koolen hebben gedaan. Het is zeker niet de eerste tentoonstelling hier.
Ik moet zeggen dat het gemeentebestuur van Meerssen een bijzondere nijverheid aan de orde stelt om voor de oud-Meerssenaren en kunstenaars, die in Meerssen gewoond en gewerkt hebben, tentoonstellingen te organiseren, een buitengewone prijzenswaardige activiteit, om deze mensen de gelegenheid te geven hun werken te exposeren.
Het is vreemd, dat in zo’n klein plaatsje hier – u vergeeft mij wel burgemeester, dat ik het een klein plaatsje vind – zich zoveel talent ontplooid heeft, een zeker talent dat onder de jonge mensen vast wel aanwezig is. Ik meen dat dit talent op eigen en zeer charmante manier uitstekend wordt gestimuleerd; dat is oneindig veel belangrijker dan allerlei subsidies en andere toestanden, waarin jongelui alleen maar de manen achterover gooien en dan is er verder nog niets, dan is de start nog maar nauwelijks gemaakt.
Men kan zich afvragen: in hoeverre is Harry Koolen een Meerssenaar? Hij zegt zo graag dat hij weer op zijn nest neergestreken is, dat is niet waar, want hij is eigenlijk geen Meerssenaar, hij is er wel geboren en hij heeft hier gewerkt en als kind heeft hij wel is iets opgezogen van het klimaat, waarin hij geleefd heeft.
Op het moment zit hij hier, maar in hoeverre is iemand een Meerssenaar? Ik meen dat een kunstenaar overal maar een beetje thuis is, maar nooit helemaal. Hij zou ervoor moeten zorgen, dat hij niet helemaal wordt geannexeerd, ik geloof dat men als kunstenaar een beetje vreemd moet zijn, dat is nuttig. Hij moet wél weten waar hij ongeveer woont, maar het is niet zo erg nodig om lid te zijn van een schutterij of één te zijn met us Limburg of os Friesland. Dat is niet iets algemeens. Een kunstenaar vertegenwoordigt het bijzondere en – dat meen ik zeer zeker van Harry Koolen – het bijzondere in het beeld van het landschap, het beeld van een gelaat, een gezicht, want de mens is iets bijzonders, elk mens apart en er is niet een groep Limburgers, die men kan uitbeelden; wel een groep in een processie, maar dan beeldt men datgene uit, wat er aan sentiment is vertegenwoordigd. Zoals alle kwesties in het leven, zou men de vraag, is Harry Koolen een Meerssenaar? Met ja of nee kunnen beantwoorden.
Ja, wanneer hij gevoelig is voor het klimaat, dat hier heerst, een zekere mildheid die de Limburger eigen is.
Wat bracht Koolen er toe om kunstenaar te worden? Ging het om een zekere plaats, waardering, luxe? En toen hij het dan werd, had hij geen last meer van armoede?
Er was toch het verschil met rijke heren, maar hij had er blijkbaar geen last van, want deze rijke heren tekent hij heel mild uit, zonder enig protest. Hij was ergens, hij had iets. Hij een plaats die enige betekenis toegekend kon worden. Wanneer u zo dadelijk hier rondloopt, zult u zien dat de portretten iets raadselachtigs bergen, geen ervan die glimlacht of lacht, want dat lachen ziet Koolen ook wel een beetje als onnozel. Koolen bewijst dat hij er is. Hij vertegenwoordigt zich. Hij heeft geprobeerd en dat is hem heel goed gelukt om achter dat gezicht te blikken, dat een raadsel verraadt, dat niet ontdekt wil zijn. Dát is niet op te lossen, maar wél ten aanschouwe gesteld en hierin is hij voortreffelijk geslaagd.

Koolen is een buitengewoon goed portretschilder al wordt hij niet graag portretschilder genoemd: hij heeft ook vele landschappen gemaakt, ook hierin is hij zeer vaardig. Ik wil hem daarom eigenlijk eerst huldigen als portretschilder, omdat dit het allermoeilijkste voor een kunstschilder is: een gezicht zien, een gezicht lezen: het vergt veel verdieping in een andere, maar het vergt vooral er zelf niet te zijn, dat is iets dat gegeven is, dat aan anderen wel gegeven kan zijn, maar helaas, niet goed lukt of kan lukken.
Ik ben blij dat hij geen portretschilderijen-schilder is, daardoor is hij kunstenaar gebleven. Het is merkwaardig, dat veel stukken niet zijn gesigneerd. Ik vind dat een sterk punt bij hem en wanneer u goed oplet, ziet u dat zijn wijze van schilderen in grote lijnen dezelfde is gebleven. U zult nergens ontdekken dat de kunstenaar je guitig aankijkt, zo van achter die lijst daar, zo van kijk mij eens, épateren! Daarvoor is het uitgebeelde te ernstig, daarvoor wil Koolen zijn object niet te kort doen en het objéct, dáár gaat het eigenlijk om, dat wordt uitgebeeld en niet de brutale kop van de kunstenaar, die voortdurend om de hoek kijkt. Ik vind dit heel sterk in hem, daarom tekent hij niet vanzelf, wél op verzoek, maar dan ligt het anders.
Ik hoop dat u met verlangen uitkijkt naar wat u straks te zien krijgt. Dat u met bewondering kijkt. U zult begrijpen, dat ik geen kunstkritische beschouwing heb gegeven; wel spreek ik in alle opzichten als bewonderende vriend. Ik dank u dan ook zeer dat u naar mij hebt willen luisteren.
Ik hoop Harry, dat je samen met je vrouw Bep nog heel veel jaren hard zult mogen werken, nieuwe wegen zult blijven zoeken en dezelfde liefde kunt opbrengen voor degene, die je schildert en ik meen dat je dan een mooi leven zult gehad hebben.
Dank u wel.

De aanwezigen beloonden de inleider met een gul applaus. Daarna bood Mr. Corten mevrouw Koolen een fraaie ruiker aan waarna hij de expositie voor geopend verklaarde.
Laat op de avond nam een dankbare, doch ook wel een wat vermoeide Harry Koolen, afscheid van zijn vele vrienden en bewonderaars.

(bron: Geulbode, 10 juni 1977)

Openingswoord L.J.M. Corten
"Zijn moeder, door hem geschilderd, dát is voor mij helemaal Harry Koolen.
Geboren en getogen in Meerssen, er lang en vaak genoeg gewoond en verbleven hebbend om Meerssenaar te zijn, lang en vaak genoeg elders gewoond en verbleven hebbend om universeel te zijn, dat is óók Harry Koolen.
Bij mijn weten wordt de toch echt bestaande "Meerssense School" nergens in de kunstgeschiedenis als zodanig genoemd. Dat dit school-begrip door het organiserende comité terecht al vele jaren gecultiveerd en gepropageerd wordt, verheugt dan ook het gemeentebestuur.
Ook deze ere-tentoonstelling getuigt van het schildertalent, dat zich in Meerssen in de loop van enkele tientallen jaren heeft ontplooid. Deze tentoonstelling, misschien niet zo heel veel stukken bevattend, is wel van zeer hoog niveau.
Twee doeleinden worden gediend: Harry Koolen, die enige tijd geleden 70 jaar is geworden, ook in zijn geboorteplaats te huldigen en de Meerssenaren op ongedwongen wijze in contact te brengen met het werk van een mede-Meerssenaar. AI met al, redenen om blij te zijn met dit gebeuren en om Harry Koolen namens Meerssen te feliciteren en te bedanken."
Meerssen, 27 mei 1977

Mr L.J.M. Corten, Burgemeester