Direct na de tweede wereldoorlog documenteert Koolen slachtoffers die in Nederland terugkomen uit de concentratiekampen. Deze tekeningen zijn opgenomen in het boek "Menschen aan flarden" van de hand van Frits Dohmen, uitgegeven door boekhandel Winants te Heerlen in 1946.
       
35(tekoorlog1)ceffzcom600.JPG (40426 bytes) 36(tekoorlog2)ceffzcom600.JPG (45637 bytes) 13(tekoorlog)c75eff600.JPG (35154 bytes) 9(tekoorlog)c75effz600.JPG (51862 bytes)
       
11(tekoorlog)c75effz600.JPG (50885 bytes) 12(tekoorlog)c75effz600.JPG (43889 bytes) 14(tekoorlog)c75effz600.JPG (43751 bytes) 10(tekoorlog)c75effz600.JPG (45949 bytes)
       
 

Zij passeerden in eindelooze rijen: de Buchenwalders, de Dachauers, de menschen uit Bergen~Belsen, uit Neuengamme en Sachsenhausen, de "Asen" in het lijden, en verder de fabrieksslaven uit de Ruhrbekken, en uit alle industriesteden van Duitschland.
Waar ook deze treurige stoet trok, door Duitschland, België en Nederland, overal werden de rijen gedund, en volgde het lugubere spoor van verminkten, teringlijders, doodzieken en lijken.

Zij waren zonen aller natiën, en er waren er zonder vaderland. Zij waren van alle standen; van tuchthuisboef tot Prelaat, van eenvoudige werkman tot hoogste intellectueel. Het waren de vreemdsoortigste en luguberste menschenmassa's, die zich ooit in beweging zetten. Zij trokken door de vlakte van Midden~Duitschland en daalden af van de Beiersche Alpen, allen bezield door dit eene verlangen, weg uit het rijk van onderdrukking en marteling, weg uit Hitler~Duitschland.
Zij trokken, de ongelukkigen, angstig vluchtend uit de doodsvalleien van het Nazirijk, als het uitschot der menschheid, als de armste der armen van den wereldglobe. Hun voorhoede bereikte ons in Maart en April 1945, het gros werd opgevangen in Mei en Juni. Wel waren hun nog vooruit gesneld de slaven uit de fabriekslagers, uitgeput, doch nog sterk, geslagen doch nog niet verslagen. Maar als eersten der zwaarst geteisterden bereikten ons de Dachauers. Zij kwamen per vliegtuig, als macabere vogels door de lucht, velen om hier te sterven, doch de meesten werd het leven als het ware hergeven.

Nadat de bommenwerpers met hun droeven last geland waren, begon het medisch apparaat te werken en weldra bevolkten de eerste "häftlingen" de noodziekenhuizen der Repatrieering. Als wij de zalen betreden staan wij stil en perplex, bevangen en vastgehouden door den aanblik dezer menschelijke ruïnes.
Doodenmaskers, waarin twee groote oogen zwarte donkere gaten lijken. Het kaalgeschoren hoofd, deze mond, door te groote magerheid vertrokken in droef grimas, het te groote voorhoofd, dit tot het been verdorde lichaam met armen en beenen als talhout, absoluut zonder vorm, waarbij de knieën wanstaltig knobbels zijn, de lange lijkenvingers, dit alles maakt een overweldigenden indruk en werkt verbijsterend. De geluiden die hun keel voortbrengen zijn schor en heesch.... Dachau, zult gij tot in de lengte der dagen tot die steden behooren, wier naam men slechts als vloek uitspreekt? Of zal het zóó zijn, dat moeders en vrouwen aller natiën op zullen gaan ter bedevaart, en weenend uwen grond kussen, geheiligd door het bloed en tranen hunner zonen en mannen, en een handvol van dit, hun dierbaar zand, als een relikwie naar hun haardsteden zullen medenemen? Zij lagen op hun kribben, de levende skeletten. Verdorde, uitgemergelde lichamen, wrakken....! Velen stierven nog denzelfden nacht, na jaren van lijden, toch nog op vaderlandschen bodem; hun wil, het verlangen naar huis, hield hun levenskaars brandend, doch nu deze, hun wensch vervuld was, waren zij aan het eind hunner krachten, hun wil hield op en daarmee het contact met het leven. Zij berustten en stierven....!

Daar lagen de teringlijders. Jonge mannen als boomen, met een reutelende natte hoest, met engelengezichten, blank en blozend, met een bedrieglijk schoonen blos, het vernis, waaronder deze pest der menschheid haar sluipmoordenaarsdriften botviert.
Gezichten zoo angstwekkend schoon, van zoo'n etherische blankheid... te volmaakt... de afstraling van het oneindige, op wier grens zij reeds toeven. Daar waren lichamen met bloederige stompen armen en beenen, gezichten verwoest door lidteekens van zweep~ en stokslagen of afschuwelijke gezwellen. Er waren ook menschen zoo uiterst vermagerd, zoo volkomen gesloopt, dat men zich afvraagt, waar ligt de grens van het menschelijk dragen.
Er waren ook kinderen...! De onnoozele kinderen van Bergen~Belsen...!, met oude mannen~hoofden, te groote monden, armpjes en beentjes zoo dun en fragiel, dat men denkt ze te zullen breken, als men er over streelt. Zweren en puisten bedekten hoofd en lichaam, bovenmenschelijk lijden heeft den groei doen ophouden en het jonge bloed in de aderen verdord.

Wij zagen den ontstellenden verbijsterenden gruwel der concentratiekampen ......

 

FR. DOHMEN                                                                         H. KOOLEN

 

 


Oorlog 1940-1945 ''aan de moeder van de Prinsengracht"