Zij passeerden in eindelooze rijen:
de Buchenwalders, de Dachauers, de menschen uit Bergen~Belsen, uit Neuengamme en
Sachsenhausen, de "Asen" in het lijden, en verder de fabrieksslaven
uit de Ruhrbekken, en uit alle industriesteden van Duitschland.
Waar ook deze treurige stoet trok, door Duitschland, België en Nederland,
overal werden de rijen gedund, en volgde het lugubere spoor van verminkten,
teringlijders, doodzieken en lijken.
Zij waren zonen aller natiën, en er
waren er zonder vaderland. Zij waren van alle standen; van tuchthuisboef tot
Prelaat, van eenvoudige werkman tot hoogste intellectueel. Het waren de
vreemdsoortigste en luguberste menschenmassa's, die zich ooit in beweging
zetten. Zij trokken door de vlakte van Midden~Duitschland en daalden af van de
Beiersche Alpen, allen bezield door dit eene verlangen, weg uit het rijk van
onderdrukking en marteling, weg uit Hitler~Duitschland.
Zij trokken, de ongelukkigen, angstig vluchtend uit de doodsvalleien van het
Nazirijk, als het uitschot der menschheid, als de armste der armen van den
wereldglobe. Hun voorhoede bereikte ons in Maart en April 1945, het gros werd
opgevangen in Mei en Juni. Wel waren hun nog vooruit gesneld de slaven uit de
fabriekslagers, uitgeput, doch nog sterk, geslagen doch nog niet verslagen. Maar
als eersten der zwaarst geteisterden bereikten ons de Dachauers. Zij kwamen per
vliegtuig, als macabere vogels door de lucht, velen om hier te sterven, doch de
meesten werd het leven als het ware hergeven.
Nadat de bommenwerpers met hun
droeven last geland waren, begon het medisch apparaat te werken en weldra
bevolkten de eerste "häftlingen" de noodziekenhuizen der
Repatrieering. Als wij de zalen betreden staan wij stil en perplex, bevangen en
vastgehouden door den aanblik dezer menschelijke ruïnes.
Doodenmaskers, waarin twee groote oogen zwarte donkere gaten lijken. Het
kaalgeschoren hoofd, deze mond, door te groote magerheid vertrokken in droef
grimas, het te groote voorhoofd, dit tot het been verdorde lichaam met armen en
beenen als talhout, absoluut zonder vorm, waarbij de knieën wanstaltig knobbels
zijn, de lange lijkenvingers, dit alles maakt een overweldigenden indruk en
werkt verbijsterend. De geluiden die hun keel voortbrengen zijn schor en heesch....
Dachau, zult gij tot in de lengte der dagen tot die steden behooren, wier naam
men slechts als vloek uitspreekt? Of zal het zóó zijn, dat moeders en vrouwen
aller natiën op zullen gaan ter bedevaart, en weenend uwen grond kussen,
geheiligd door het bloed en tranen hunner zonen en mannen, en een handvol van
dit, hun dierbaar zand, als een relikwie naar hun haardsteden zullen medenemen?
Zij lagen op hun kribben, de levende skeletten. Verdorde, uitgemergelde
lichamen, wrakken....! Velen stierven nog denzelfden nacht, na jaren van lijden,
toch nog op vaderlandschen bodem; hun wil, het verlangen naar huis, hield hun
levenskaars brandend, doch nu deze, hun wensch vervuld was, waren zij aan het
eind hunner krachten, hun wil hield op en daarmee het contact met het leven. Zij
berustten en stierven....!
Daar lagen de teringlijders. Jonge
mannen als boomen, met een reutelende natte hoest, met engelengezichten, blank
en blozend, met een bedrieglijk schoonen blos, het vernis, waaronder deze pest
der menschheid haar sluipmoordenaarsdriften botviert.
Gezichten zoo angstwekkend schoon, van zoo'n etherische blankheid... te
volmaakt... de afstraling van het oneindige, op wier grens zij reeds toeven.
Daar waren lichamen met bloederige stompen armen en beenen, gezichten verwoest
door lidteekens van zweep~ en stokslagen of afschuwelijke gezwellen. Er waren
ook menschen zoo uiterst vermagerd, zoo volkomen gesloopt, dat men zich
afvraagt, waar ligt de grens van het menschelijk dragen.
Er waren ook kinderen...! De onnoozele kinderen van Bergen~Belsen...!, met oude
mannen~hoofden, te groote monden, armpjes en beentjes zoo dun en fragiel, dat
men denkt ze te zullen breken, als men er over streelt. Zweren en puisten
bedekten hoofd en lichaam, bovenmenschelijk lijden heeft den groei doen ophouden
en het jonge bloed in de aderen verdord.
Wij zagen den ontstellenden
verbijsterenden gruwel der concentratiekampen ......
FR. DOHMEN
H. KOOLEN